recensieJosef Rheinberger revisited
Josef Rheinberger (1839-1901), componist van romantisch-classicistische werken, leidde aan het einde van zijn leven een teruggetrokken bestaan. Zijn muziek gold toen als achterhaald."Man ist jetzt überhaupt schnell todt; Mancher ist es schon längst und merkt es nur nicht", schreef hij een jaar voor zijn dood. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw kwam er een kentering en nu kan men gerust spreken van een cd-hausse. Op het label MDG verscheen een nieuwe opname van het nonet en het sextet.
Rehabilitatie
Van Josef Gabriel Rheinberger muziek verschenen volgens het Liechtensteinischen Landesarchiv, tussen 1985 en 2007, maar liefst 730 cd's. In 1971 bijvoorbeeld waren dat volgens de Bielerfelder Katalog -in totaal- nog twaalf langspeelplaten. Inmiddels zijn bijna alle genres, waarvoor hij componeerde, op cd vertegenwoordigd en volledig verkrijgbaar: de complete- orgel, piano, kamer en orkestmuziek. Desondanks zullen zich nog velen bij de naam Rheinberger achter de oren krabben en afvragen wie hij was. Anderen, zoals ik voorheen, weten alleen te vermelden dat hij een invloedrijke leraar harmonie en contrapunt was (leraar van onder andere Engelbert Humperdinck, Ermanno Wolf-Ferrari en Wilhelm Furtwängler) maar in een romantisch-classicistische stijl -uitgezonderd misschien zijn orgelwerk- gortdroge, academische composities schreef. Zo gaat het verhaal nog steeds immers. Na het beluisteren van zijn complete kamermuziek op het label Thorofon (nu midprice en al vanaf 1993 verkrijgbaar) en een nieuwe opname van het nonet en het sextet door het Consortium Classicum op het label MDG, was ik toch aangenaam verrast.
"Professor Rheinberger"
Toen Rheinberger zijn laatste kamermuziekwerk, het sextet (1899),
componeerde (een bewerking van het vierde pianotrio), had de tijd hem ingehaald en werd zijn muziek niet of weinig meer uitgevoerd. Dit was grotendeels aan hemzelf te wijten. Voor publicatie en verbreiding van zijn werk zette hij zich niet volledig in, maar het grote euvel natuurlijk was zijn muziek zelf. Deze was, volgens de opvattingen van die tijd, sterk verouderd. Rheinberger componeerde met de blik naar achteren, naar het verleden. In compositorisch opzicht was hij blijven steken rondom 1850. Bach, Haydn, Mozart, Beethoven (niet die van de laatste 'visionaire' periode) en Schubert waren zijn grote voorbeelden. In dit opzicht valt hij wel wat te vergelijken met tijdgenoot Johannes Brahms, een componist die hem ook heeft beïnvloed. Alleen was Brahms een uniek componist van geniale invallen en Rheinberger niet. Rheinberger was een gedegen vakman, die zich elke dag ertoe zette urenlang te werken c.q. te componeren. Dit ontlokte Richard Wagner weer de sarcastische opmerking: "Sähn Sie, dieser Professor Rheinberger ist ein grosser Künstler, der komponiert täglich von 1-7 Uhr. Ich bin nur ein Dilettant, ich kann nur komponieren, wenn mir etwas einfällt."
Eclecticisme
Dat Rheinberger louter droge academische composities schreef is onzin. Althans voor de kamermuziek gaat dit niet op. Nadat je bijvoorbeeld het
Thema mit Veränderungen für Streichquartett opus 93 beluisterd hebt, weet je wel beter. De eerste 49 variaties, allen berustend op een constructie van een Passacaglia, maken een imponerende en veelzijdige indruk. De 50. variatie is een breed uitgesponnen Capriccio. Beethoven is niet ver weg. Hetzelfde geldt voor de finale uit het tweede strijkkwartet opus147:
Introduction und Fuge. Rheinberger ontdeed de fuga hier van zijn strenge en ingewikkelde imago, zonder daardoor de heilige regels, die nu eenmaal inherent zijn aan het componeren van een fuga, te laken. Het resultaat is opmerkelijk, in virtuoze, technische en melodische zin. Een staaltje van meesterschap. Wat je hoort klinkt als een vrolijk feest, ogenschijnlijk simpel. Kan dit, het componeren van zo'n stuk, zonder bezielde invallen? Prachtig zijn vaak de langzame delen in Rheinbergers muziek, zoals uit het pianokwartet, uit het tweede pianotrio of uit de beide strijkkwartetten, waar je ook aan Beethoven wordt herinnerd. Een bezwaar voor de luisteraar kan inderdaad het eclectische karakter van zijn muziek zijn. Zijn muziek is een eclectische veelvuldigheid van verschillende stijlrichtingen. Een eigen idioom lijkt ondefinieerbaar, vooral bij eerste kennismaking van zijn muziek. Tijdens het beluisteren van zijn muziek hoor je dan verschillende componisten voorbijkomen, zonder dat de componist, zo lijkt het, zijn eigen identiteit prijsgeeft. In het scherzo uit het pianokwintet: Brahms; in de finale van het nonet: Mendelssohn, etc. Dit is niet altijd bevordelijk voor het luisterplezier. Toch door intensief naar zijn muziek te luisteren raakt dit geleidelijk op de achtergrond, zonder nog steeds, overigens, dat er echt sprake is van een persoonlijk idioom.
Zonovergoten
De uitspraak van de negentiende eeuwse muziekcriticus Eduard Hanslick: "In Dvoraks Musik scheint immer die Sonne!", geldt ook voor Rheinbergers kamermuziek. In het hier bovengenoemde tweede strijkkwartet bijvoorbeeld, word je trouwens gelijk al in de eerste beweging, door de geestdrift die ervan uitgaat, aan Dvorak herinnerd. Virtuositeit en aanstekelijke uitgelatenheid kom je ook tegen in de nieuwe opname van het
Sextett in F opus 191 b für Klavier, Flöte, Oboe, Klarinette, Fagott und Horn en het
Nonett in Es opus 139 für Flöte, Oboe, Klarinette, Fagott, Horn, Violine, Viola, Violoncello und Kontrabass. Louis Spohr en Franz Lachner componeerden beide al eerder een nonet in dezelfde bezetting als die van Rheinberger. Rheinberger steekt zijn voorgangers, qua virtuositeit, melodie en klankschoonheid, naar de kroon en dus is dit het derde belangrijkste nonet uit de romantiek. Het Consortium Classicum beantwoordt volledig aan alles wat deze muziek in zich bergt en dit zou dan ook weleens de ideale uitvoering kunnen zijn. Veelal vrolijk gaat het er ook in het sextet aan toe, al bespeur je in dit werk, in de eerste beide delen, het
Moderato en het
Andante molto iets van een herfststemming. Niet verwonderlijk, want het ontstond aan het einde van Rheinbergers leven, toen hem nog maar een wens restte: zijn vrouw te volgen in het graf. Maar in het derde deel
Tempo di minuetto en in het virtuose vierde deel
Allegro moderato is het alom feestvreugde wat de pot schaft en wellicht moet Rheinberger aan betere tijden hebben gedacht tijdens het componeren. Misschien een reminiscens aan zijn gelukkige jeugd in Liechtenstein. Het Consortium Classicum musiceert ook hier weer op hoog niveau en ook bij dit sextet kan ik me eigenlijk geen betere uitvoering voorstellen. In beide werken, tenslotte, gaan ze met nimmer aflatende elan en muzikale virtuositeit te werk en geven zij deze werken de klankrijkdom en spontaneïteit die ze verdienen. De opname is, zoals bijna altijd bij MDG, voortreffelijk. Kortom, een betere introductie van de kamermuziek van Rheinberger is ondenkbaar.
De cd's
Josef Rheinberger
- Sextet, op. 191b
- Nonet, op. 139
- Consortium Classicum
- Dabringhaus & Grimm
- MDG 3011453-268m DDD
Josef Rheinberger
- Die Kammermusik
- Gesamtausgabe(6 cd's)
- Nonett, Sextett, Quintette, Streichquartette, Klavierquartett, Klaviertrios, Violinsonaten, Cellosonate, Hornsonate
Orchester-Akademie des Berliner Philharmonischen Orchesters
- Bronx Arts Ensemble, New York
- Camerata Quartet, Warschau Sonare-Quartett, Frankfurt/M.
- Göbel-Trio, Berlin Hans Maile, Violine Horst Göbel, Klavier
- Thorofon BCTH 2161/6