Film - en cameratechnieken
Filmtechnieken zijn methodes gebruikt om de inhoud over te brengen op de toeschouwers, dusdanig dat het bij hen emoties teweeg brengt. De kijker moet zich kunnen inleven in een film en dat wordt teweeg gebracht door verschillende cameratechnieken. Maar wat houdt dit in?
Filmtechnieken
Filmtechniek behandelt de volgende aspecten:
- Beeld, hoek en beweging van de camera
- Montages en overgangen
- Speciale effecten
- De visuele effecten
- De mechanische effecten
- De geluidseffecten
- Belichting
- Apparaten
- Filmformaten
Beeld, hoek en beweging van de camera
Volgende methodes worden onderscheiden: close-up, dutch angle (camera onder hoek gehouden), freeze frame, kikkerperspectie, trunk shot (camera vanuit kofferbak van een auto), tracking shot (camera op wielen), vertigo shot (camera maakt manoeuvre) en het vogelperspectief. Dit zijn allemaal methodes waarbij de afstand, hoogte en beweging van de camera dus een belangrijke rol spelen.
Montages en overgangen
Monteren is het ordenen, inkorten en bewerken van het ruwe videomateriaal bestaande uit beeld en geluid tot een logisch, vaak narratief geheel. Om deze opdracht uit te voeren heb je bv. de mogelijkheid om scènes in te korten of om twee scènes door elkaar te laten afspelen door middel van bv. overgangen. Enkele begrippen bij deze techniek zijn: cross cutting, découpage, fade-in, flashback, letterbox, pillarbox, en split screen.
Speciale effecten
Speciale effecten is een brede verzameling van technieken die in de filmindustrie worden toegepast om fantastische beelden en geluid te bekomen, die niet door middel van normale opnametechnieken te bekomen zijn. Een klassiek voorbeeld is het reizen door de ruimte. De techniek van speciale effecten kan je opdelen in drie soorten effecten: de visuele, de mechanische en de geluidseffecten.
De visuele techniek duidt op alles wat aan de film of video wordt toegevoegd na het opnemen van het originele shot.
Mechanische effecten zoals explosies (pyrotechniek), rookmachines, animatronics of Ames-kamers worden daarentegen direct tijdens het filmen ingezet.
Een derde type speciale effecten zijn geluidseffecten, kunstmatig gecreëerde of gemanipuleerde geluiden (bijvoorbeeld onweer of wapengekletter). Begrippen van geluidseffecten zijn bv. nasynchronisatie en voice-over. Dat laatste begrip, voice-over of dubben, bespreken we nog uitgebreid in een van de volgende onderwerpen.
Belichting
Bij deze techniek worden er ten eerste twee soorten lichtbronnen onderscheiden: harde en zachte. Een harde lichtbron stuurt een bijna evenwijdige stralingsbundel en veroorzaakt een harde schaduw. De meestal zeer compacte lichtbron geeft een goed controleerbare lichtbundel. Een zachte lichtbron daarentegen laat het licht verder uiteenwijken waardoor de schaduw zachter zal zijn. Over het algemeen wordt zacht licht gegenereerd door een relatief grote lichtbron.
Ten tweede onderscheiden we verschillende richtingen van het licht, want ook de richting van het licht is van groot belang. Een goed uitgelichte scène zal bijna altijd een combinatie van harde en zachte lichtbronnen vanuit verschillende richtingen zijn.
Er zijn 5 richtingen van het licht: het voorlicht, zijlicht, tegenlicht, bovenlicht en onderlicht.
Bij het voorlicht hangt het licht net achter de camera. Zo valt het licht meteen naar voren op het object. Op deze manier zal een vlakke belichting met weinig schaduwen ontstaan.
Het zijlicht is ook meer op de voorkant van het object gericht en van min of meer opzij. Er ontstaan daardoor schaduwen, er wordt een suggestie van diepte gewekt, oppervlaktestructuren worden zichtbaar en de kleurweergave is optimaal.
Het tegenlicht hangt achter het object en schijnt dus naar de camera toe. Hierdoor zal een zeer contrastrijk plaatje ontstaan.
Een weinig toegepaste lichtsoort is het bovenlicht. Het wordt weinig gebruikt omdat het licht recht boven het object hangt, want dit zorgt er namelijk voor dat de schaduwen een lelijke richting krijgen. Er wordt ook diepte gesuggereerd, en bovendien is de kleurweergave niet goed, omdat de loodrechte vlakken daardoor relatief weinig licht krijgen.
Een laatste lichtsoort is het onderlicht. Het komt zo veel mogelijk van beneden. Dit zorgt voor een theatraal, absurd beeld en wordt alleen gebruikt voor speciale horroreffecten.
Apparaten
Er zijn vele soorten apparaten:
- Animatronic: dit is een pop die techniek bevat om te kunnen bewegen.
- Camerakraan: dit is een filmtechnische kraanconstructie, waarbij een filmcamera is gemonteerd aan een lange zwenkbare arm. Aangezien de camera op een hotshot is gemonteerd, kan de camera zelf ook 360° rond draaien.
- Fenakistiscoop: een animatietoestel waarmee bewegende beelden kunnen worden getoond.
- Filmcamera: een toestel om snel opeenvolgende beelden vast te leggen op een lichtgevoelig medium zodat ze later opnieuw bekeken kunnen worden.
- Filmprojector: een optisch apparaat om bewegende afbeeldingen op doorzichtig materiaal, een film, te projecteren op een doek.
- Steadicam: een hulpmiddel voor de cameraman om zijn camera te stabiliseren.
Filmformaat
Het filmformaat verwijst naar de breedte van de filmrol en wordt uitgedrukt in mm. Er zijn verschillende groottes van filmformaten. De bekendste formaten zijn de 8mm-film, de 9,5mm-film, de 16mm-film en de 35mm-film. Voor de gangbare bioscoopfilm is het formaat 35 mm.