Antonín Dvorak: leven en werk van een bijzonder componist
Hoe verliep de jeugd van Antonín Dvořák? Welke muziekinstrumenten leerde hij zelf bespelen? Hoe werd hij beroepsmusicus? En hoe componist? Wat maakte Dvořáks muzikale werken zo uniek? Waar haalde hij zijn inspiratie vandaan? Hoe was zijn relatie met Johannes Brahms? Waarom ging hij naar Amerika? En waarom vertrok hij alweer drie jaar later terug naar Bohemen? Wat is er zo bijzonder aan de opusnummering van zijn werken? Lees over het leven van Antonín Leopold Dvořák, die niet alleen een groot vernieuwer was van de Tsjechische muziek, maar die ook stevig geworteld was in de klassieke westerse muziektraditie en die dit op unieke wijze wist te combineren met zijn voorliefde voor de volksmuziek.
De jeugd van Antonín Dvořák
De later wereldberoemde Tsjechische componist Antonín Leopold Dvořák werd geboren op 8 september 1841 in het Boheemse dorpje Nelahozeves, in de buurt van Praag, dat tegenwoordig deel uitmaakt van Tsjechië. Zijn vader, die herbergier en ook slager was, speelde verdienstelijk citer. Antoníns ouders hoopten dat de jonge Dvořák later slager zou worden, maar de jongen speelde liever viool met de onderwijzer van het dorp. In zijn jeugd leerde Dvořák niet alleen viool en altviool, maar ook piano- en orgel spelen.
Dvořák als jong beroepsmusicus
In 1857 ging hij in Praag muziek studeren. Toen hij 17 jaar was, lukte het hem niet de gewenste functie als organist te bemachtigen. Maar hij kon wel als altviolist aan de slag in een orkestje van Karl Komzák, dat indertijd in cafés, op markten en in paviljoens speelde. Zo bekostigde hij zijn muziekstudie. Het repertoire van het orkestje bestond voornamelijk uit ouvertures, dansen en potpourri's. Elf jaar lang zou Dvořák bij dit orkest blijven. In die tijd leerde hij zichzelf componeren. Op zijn twintigste jaar begon hij aan zijn eerste compositie.
Komzáks orkest speelde vanaf 1862 in het nieuwe Praagse Interimtheater waarin vooral Tsjechische opera en toneel werden uitgevoerd. Het orkest ging geleidelijk op in het operaorkest dat onder leiding stond van Smetana. Na enkele jaren ging Dvořák daarnaast pianolessen geven en strijkkwartetten, symfonieën en een opera componeren. Zijn hart bleek vooral bij het componeren te liggen.
Brahms en een staatstoelage om enkele jaren te kunnen componeren
In 1871 won hij met zijn ‘Hymnus’ voor gemengd koor en orkest op voorspraak van Johannes Brahms (1833-1897) een toelage van de staat om enkele jaren onbezorgd te kunnen componeren. Later werd Brahms een boezemvriend van hem. In 1879 bracht Johannes Brahms hem een bezoek in Praag. In sommige van Dvořáks composities, bijvoorbeeld in de Slavische Dansen, is de invloed van Brahms duidelijk te horen. Later zou Brahms zelfs de partituur van Dvořáks Negende Symfonie (From the New World) corrigeren alvorens dit stuk naar de drukker ging. Daarvoor was Dvořák hem zeer dankbaar: ‘Ik kan bijna niet geloven dat waar ook ter wereld een musicus van zijn formaat zoiets zou willen doen.’
Huwelijk met Anna Čermáková
In 1873 trouwde hij met Anna Čermáková. Zij zou hem negen kinderen schenken. Drie daarvan overleden op zeer jonge leeftijd. Nog in het jaar van zijn huwelijk nam hij ontslag als altviolist in het operaorkest en werd kerkorganist. Deze baan bood hem meer financiële zekerheid en een hogere sociale status, maar vooral meer vrije tijd om te kunnen componeren. Dankzij composities als de Moravische duetten (1876) en de Slavische dansen (1878) steeg Dvořáks naam als componist boven die van Smetana.
Dvořák toenemende internationale reputatie
Vanaf 1884 was Antonín Dvořák geregeld in het buitenland om zijn eigen werk te dirigeren. In 1891 werd hij docent compositie aan het Praags conservatorium. Toen had hij al had hij al een solide internationale reputatie (in onder meer Engeland en Rusland) opgebouwd met een verscheidenheid aan composities. Daaronder behoorden onder meer zijn hymne
Die Erben des Weißen Berges voor koor en orkest, opus 30, de religieuze cantate Stabat Mater (1880), zijn Zevende Symfonie, strijkkwartetten en oratoriumachtige werken.
Dvořáks vruchtbare drie jaren in de Verenigde Staten
In 1892 vroeg Jeanette Thurber hem directeur te worden van het National Conservatory in de stad New York. Jeannette Thurber, weduwe van een rijk koopman, was medeoprichtster van dat National Conservatory. Zij was van opvatting dat Amerikaanse componisten te weinig nationale betrokkenheid hadden. Dvořáks verwerkte zelden thema’s uit de volksmuziek in zijn composities, maar zijn werken bezaten wel karakteristieke kenmerken van deze muziek, ook al pasten ze geheel binnen de traditionele 'klassieke' vormen.
Volgens sommige biografieën werd aan Dvořák het twintigvoudige van zijn toenmalige salaris geboden en volgens andere bronnen zelfs het vijfentwintigvoudige. Van 1892 tot 1895 verbleef Dvořák in de Verenigde Staten In zijn Amerikaanse periode als directeur van het conservatorium hield hij zich eveneens bezig met dirigeren, maar vooral met componeren. Hij wilde er vooral de 'Amerikaanse' muziek ontdekken en op dezelfde manier gebruiken zoals hij deed met motieven van Boheemse volksmuziek. Hij dacht dat de muziek van de oorspronkelijke Amerikanen (de ‘indianen’) en de Afro-Amerikanen (‘de negers’) de solide basis kon vormen voor de eigen, nieuwe, nationale muziek van Amerika. In die tijd had een aantal blanken moeite om die opvatting te waarderen. Een van Dvořáks leerlingen was de Afro-Amerikaanse Harry Burleigh, een van de eerste zwarte Amerikaanse componisten. Van deze Burleigh leerde Dvořák de traditionele Amerikaanse
spirituals die zijn leerling van zijn grootvader had geleerd.
Dvořáks belangrijkste werk uit die tijd is de Negende Symfonie in e-klein (From the New World). Dit werk zag in 1893 het levenslicht. Tot de andere werken die ook nu nog vaak worden uitgevoerd behoort zijn celloconcert in b-klein, dat Dvořák in 1895 schreef.
Dvořák had veel heimwee naar zijn geboortegrond Bohemen. Toen zijn roem in Europa steeg en hij in een conflict over zijn honorarium verwikkeld werd, besloot hij terug te keren naar Bohemen.
Dvořáks latere jaren
Vanaf 1895, na zijn terugkeer naar Bohemen deed Dvořák het rustig aan, hij ging weer les geven en concentreerde zich vooral op opera en op kamermuziek. Van Dvořáks negen opera’s had eigenlijk alleen Rusalka (1900) een groot en blijvend succes. En daarvan vooral de Song to the Moon waarmee in onze tijd vooral Renée Fleming hoge ogen gooit.
In 1896 bracht hij voor de laatste keer een bezoek aan Londen om er de première bij te wonen. In 1897 ging hij naar Wenen voor een laatste bezoek aan zijn doodzieke vriend Johannes Brahms. In 1901 werd hij directeur van het Praags conservatorium.
Na een ziekbed van vijf weken overleed hij op 62-jarige leeftijd, op 1 mei 1904. Hij liet een groot aantal onvoltooide werken achter.
Dvořáks inspiratie
Dvořák werd geïnspireerd door zijn rooms-katholieke achtergrond, maar vooral ook door de volksmuziek van Moravië en van Bohemen (waar zijn wortels lagen), maar ook door de Indiaanse en Afro-Amerikaanse muziek waarmee hij in zijn Amerikaanse tijd in aanraking kwam, zij het volgens sommigen niet direct, maar via door blanken in die stijl gespeelde muziek. Hij nam geen complete melodieën uit die volksmuziek als uitgangspunt, maar nam motieven uit die muziek over.
Voornaamste werken van Antonín Dvořák
Tot zijn voornaamste, ook in onze huidige tijd als belangrijk beschouwde werken behoren zijn Negende Symfonie (Uit de Nieuwe Wereld) in e-klein, Stabat Mater, opus 58, de Mis in D-groot, opus 86 en het Requiem, opus 89, de Slavische Dansen, de opera
Rusalka, het celloconcert in b-klein en nog veel meer. Denk aan kamermuziek en andere instrumentele en vocale werken.
Antonín Dvořák wordt gerekend tot de grootste componisten van zijn tijd. Er zijn dan ook verscheidene levensbeschrijvingen over hem en analyses van zijn werken gepubliceerd. Hij en Bedřich Smetana waren de belangrijkste vernieuwers en grondleggers van de Tsjechische nationale muziek, Dvořák op het gebied van de symfonie en Smetana op dat van de opera. Tegelijkertijd paste Dvořák ook binnen de klassieke, westerse muziektraditie. Het is niet voor niets dat Johannes Brahms al vroeg Dvořáks muzikale talent had herkend.
Nummering van de werken van Dvořák
De nummering van Dvořáks werken is onlogisch. Er is niet altijd een verband met de volgorde waarin ze werden geschreven of gecomponeerd. Zo is zijn Negende Symfonie feitelijk zijn vijfde. Sommige uitgevers zoals N. Simrock kozen uit marketingoverwegingen ervoor om composities van nog onbekende componisten met een veel hoger nummer te beginnen om te suggereren dat deze al een gevestigde naam hadden. Maar Dvořák zelf haalde de truc uit om sommige nieuwe werken van een lager opusnummer te voorzien, zodat hij ze buiten zijn contractuele verplichtingen met uitgevers voor een hogere prijs kon verkopen. Ten slotte gaven de verschillende uitgevers nummeringen die afweken van de nummeringen die andere uitgevers aan dat werk gaven. In sommige gevallen kreeg een bepaald werk op die manier wel drie verschillende opusnummers!