Het muziekschrift: muziektekens, maten en muziektermen
In het eerste deel van deze reeks is een inleiding gegeven in de ontcijfering van het muziekschrift. Muzieknoten, de notenbalk en muzieksleutels zijn reeds behandeld. Hier zal worden vervolgd met een uiteenzetting van de muziektekens die zoal op een notenbalk kunnen worden weergegeven, alsmede van het begrip “maatsoort”. Bovendien zal een en ander worden uitgelegd over de dynamiek en het tempo waarmee een muziekstuk gespeeld kan worden.
Muziektekens, maten en muziektermen
De tekens
Op een notenbalk wordt niet alleen de toonhoogte van een noot aangegeven; het is onder andere ook nodig om te weten hoe lang een noot gespeeld dient te worden. Dit en andere aspecten van de muziektekens die je kunt tegenkomen op een notenbalk, zullen hieronder worden toegelicht.
Figuur 1: muziektekens (klik om te vergroten) Noten en rusten
Noten worden weergegeven als “bolletjes” op en tussen de lijnen van de notenbalk. Het al dan niet zwart zijn van het bolletje, de aanwezigheid van een stokje eraan en de vorm hiervan, alsmede een eventuele extra punt achter de noot, bepalen de duur waarmee de betreffende noot gespeeld dient te worden. Momenten waarop een instrument niet speelt worden weergegeven als een rust. Ook hiervoor bestaan verschillende symbolen, die de lengte van de rust aangeven. Figuur 1 geeft een overzicht van deze tekens en de bijbehorende terminologie. Hoewel de stokjes van de noten in opwaartse richting zijn afgebeeld, komen ze ook in neerwaartse richting voor. De algemene regel is dat noten onder de derde lijn van de notenbalk opwaarts gericht zijn, en vanaf de derde lijn neerwaarts. Vaak wordt echter van deze regel afgeweken, bijvoorbeeld in het geval van gepaarde 1/8, 1/16 of 1/32 noten.
Kruis en mol
Zoals eerder aangegeven, gaat de notenbalk uit van een majeur toonladder. Afwijkingen hiervan in de vorm van verhoogde of verlaagde tonen worden aangeduid met een kruis (“hekje”) en een mol (“b”), respectievelijk. Deze tekens worden aan het begin van iedere notenbalk geplaatst op de toonhoogte waarvoor ze van toepassing zijn. Let wel: als er een kruis of mol staat aangegeven voor een bepaalde toon, dan geldt deze voor alle noten van deze toonhoogte (ook van een akkoord hoger of lager) die in de betreffende notenbalk voorkomen. Vormt de verhoogde of verlaagde toon een uitzondering op de regel, dan staat het teken vlak vóór deze noot aangegeven. Als een verhoging of verlaging ongedaan wordt gemaakt (bijvoorbeeld “Cis” wordt een C), dan is er een zogenaamd
herstellingsteken vóór de betreffende noot geplaatst. Gewoonlijk is een dergelijk teken alleen van toepassing op de maat waar hij in staat.
Figuur 2: fragment uit een menuet van J.S. Bach (klik om te vergroten
Als illustratie van bovenstaande is in figuur 2 een fragment uit een menuet van
J.S. Bach afgebeeld. Aan het begin van de notenbalk is af te leiden dat de noten A, B en E standaard verlaagd zijn. In de gegeven maten wordt deze regel echter meerdere malen gebroken.
Figuur 3: herhaling en einde (klik om te vergroten) Herhaling en einde
In veel muziekstukken komen delen voor die worden herhaald. Indien hier sprake van is, is dit herkenbaar aan een verdikte, dubbele maatstreep waar een dubbele punt voor staat. De maten voorafgaand aan dit teken dienen dan eenmaal te worden herhaald voordat de volgende maten worden gespeeld. Als de herhaling niet vanaf de eerste maat plaatsvindt, is het begin van het te herhalen stuk aangegeven met een verdikte dubbele maatstreep en een dubbele punt rechts daarvan. Ook het einde van een muziekstuk wordt aangeduid met een dergelijke verdikte maatstreep.
Maten
Ieder muziekstuk heeft een bepaalde
maatsoort: de onderliggende, periodieke afwisseling van geaccentueerde en ongeaccentueerde noten. Welke maatsoort van toepassing is, wordt aan het begin van de eerste notenbalk aangegeven. Is er steeds sprake van een geaccentueerde tel gevolgd door drie ongeaccentueerde tellen (ofwel het accent valt om de vier ¼ noten), dan wordt de maatsoort genoteerd als 4/4. Een wals, die steeds drie tellen per maat kent, wordt genoteerd als 3/4.
Figuur 4: fragment uit een partituur van Joseph Haydn (klik om te vergroten De maatsoort wordt echter niet altijd bepaald door ¼ noten; ook 2/2 en 6/8 zijn bijvoorbeeld mogelijk. Er zijn zelfs muziekstukken waarbij de maatsoort varieert, zoals een afwisseling van 2/4 en 3/4 maten.
Als voorbeeld volgen in figuur 4 de eerste drie maten van een partituur van
Joseph Haydn. Als je de duur van de noten telt, zul je merken dat de eerste maat maar één tel bestrijkt en daarmee niet voldoet aan de 3/4 maatsoort. Dit staat bekend als een
opmaat: in tegenstelling tot de overige maten wordt deze niet beklemtoond.
Muziektermen
Op basis van bovenstaande tekens kun je de melodie van een muziekstuk afleiden uit een partituur. Maar bij muziek lezen komt nog meer kijken: veel muziekstukken zijn voorzien van aanduidingen die aangeven hoe je dient te spelen, zoals krachtig of zachtjes, langzaam of snel.
Dynamiek
De volgende muziektermen hebben betrekking op de
dynamiek, ofwel het volume, waarmee gespeeld dient te worden.
- Pianissimo: zeer zacht
- Piano: zacht
- Mezzo piano: half zacht
- Mezzo forte: half krachtig
- Forte: krachtig
- Fortissimo: zeer krachtig
- Crescendo: geleidelijk krachtiger worden (<)
- Decrescendo: geleidelijk zachter worden (>)
Tempo
Een willekeurig partituur kan op heel verschillende manieren overkomen, afhankelijk van de snelheid waarmee het wordt gespeeld. Er wordt onderscheid gemaakt in onder meer de volgende gradaties van tempo:
- Lento, largo: slepend
- Adagio: langzaam
- Andante: wandeltempo
- Moderato: gematigd
- Allegro: levendig
- Presto: zeer snel
Er zijn nog afgeleide tussenstapjes, zoals
andantino (iets sneller dan andante),
lento moderato (gematigd langzaam),
poco allegro (een beetje levendig) en
molto allegro (zeer levendig).
Lees verder