Notennamen en de notenbalk
Muziek op papier lijkt al snel veel ingewikkelder dan dat het eigenlijk is. Wanneer je de basis beheerst, zul je echter zien dat er allerlei logische systemen achter schuilgaan. In dit artikel behandel ik daarom de meest elementaire onderwerpen binnen de muziektheorie, namelijk de notennamen en de notenbalk.
Om eenduidigheid te creëren over de hoogtes van noten, hebben alle noten namen. Deze namen zijn als volgt:
C,
D,
E,
F,
G,
A,
B,
C (of respectievelijk: do, re, mi, fa, sol, la, si, do). Deze noten worden ook wel stamtonen genoemd. Op een piano is het goed zichtbaar waar deze noten zich bevinden.
Bron: Jazzmanian, Wikimedia Commons (Publiek domein) Zoals je hebt gezien, zit er tussen de E en de F en tussen de B en de C geen zwarte toetsen. Dit betekent dat er tussen deze tonen maar een halve troonsafstand zit. Tussen de andere stamtonen zit een zwarte toets, wat betekent dat er een hele toon tussen zit.
Voor het opschrijven van deze noten wordt gebruik gemaakt van de
notenbalk. Dit zijn vijf horizontale lijnen; noten kunnen niet alleen op deze lijn, maar ook tussen, onder en boven de lijnen genoteerd worden. Wanneer de vijf lijnen van de balk ontoereikend zijn, wordt er gebruik gemaakt van
hulplijnen. Overigens is het zo dat de onderste lijn op de notenbalk, de eerste lijn wordt genoemd, en de bovenste de vijfde.
Notenbalk met hulplijnen /
Bron: Merphant, Wikimedia Commons (Publiek domein)Sleutels
Maar hoe weet je nu op welke noot op welke plek geschreven wordt? Om hier duidelijkheid in te krijgen, bestaan muzieksleutels. Een muzieksleutel is een teken dat aangeeft welke naam de noot krijgt die door de sleutel wordt aangegeven en op welke lijn deze noot ligt. De meest voorkomende sleutels zijn de:
- G-sleutel: de kromming van de sleutel op de tweede lijn geeft de plaats van de noot G aan. Deze sleutel wordt ook wel de vioolsleutel genoemd en is tevens de meestgebruikte sleutel;
- F-sleutel: de twee puntjes geven de plaats van de F aan, op de vierde lijn. Deze sleutel wordt ook wel aangeduid als bassleutel;
- C-sleutel: deze sleutel kan op verschillende lijnen worden gebruikt, waarbij het midden van de sleutel de C aangeeft. De stamtonen zoals hierboven worden genoemd, zien er in deze verschillende sleutels als volgt uit:
G-sleutel
F-sleutel
C-sleutel
Kruis, mol, herstellingsteken /
Bron: Wahoofive, Sbrools, Wikimedia Commons (Publiek domein)Verhogen en verlagen
De stamtonen die hierboven werden genoemd kun je, zoals je hebt gezien, allemaal spelen op de witte toetsen van een piano. Echter, er zitten ook zwarte toetsen op een klavier. Dit zijn tonen die van de stamtonen zijn afgeleid; ze zijn een halve toon verlaagd of verhoogd. Op papier wordt een verhoging aangegeven door respectievelijk een
kruis of een
mol voor de betreffende toon. Wanner deze vertraging opgeheven wordt, maakt men gebruik van het
herstellingsteken. Deze drie tekens noemen we
voortekens. Ook de namen van de noten veranderen, naarmate ze verhoogd of verlaagd worden. Een verhoogde noot krijgt de toevoeging "-is", terwijl een verlaagde noot het toevoegsel "-es krijgt. Een verhoogde C wordt dus een Cis, terwijl een verlaagde C, Ces wordt genoemd.
Voortekens kunnen “vast” of “ toevallig” zijn. Bij
toevallige voortekens wordt incidenteel gebruik gemaakt van voortekens binnen een stuk en geldt slechts voor de noot of de noten die in de betreffende maat op dezelfde hoogte na het voorteken staat of staan.
Vaste voortekens daarentegen, staan aan het begin van de sleutel en gelden voor het hele stuk en alle octaven. De vaste voortekens staan altijd in een vaste volgorde, die je op de afbeelding kan zien.
Dubbelkruis en dubbelmol
Naast kruizen en mollen bestaan er ook nog andere voortekens: namelijk het
dubbelkruis en de
dubbelmol. Wanneer een van deze voortekens voor een noot staat, betekent dat dat deze noot niet met een halve, maar met een hele toon wordt verhoogd of verlaagd. Ook hierbij verandert de naam: in plaats van de enkele toevoeging “-is” of “-es”, worden de toevoegingen “-isis” en “-eses” gebruikt. Een f met een dubbelkruis heet dus fisis; een b met een dubbelmol een beses.
Let op: het is je misschien opgevallen dat een een fisis hetzelfde klinkt als de g. Hoewel deze tonen hetzelfde klinken en op dezelfde manier gespeeld worden, mag je een fisis nooit een g noemen! Dit geldt voor alle noten met voortekens. We spreken hier van enharmonisch gelijke tonen. Dit betekent dat twee tonen hetzelfde klinken, maar anders genoemd worden.