Animatiefilms: Voorlopers van animatie
Waar wij nu lange animatiefilms gewend zijn, die er soms levensecht uitzien, was dat vroeger in het geheel niet het geval. De eerste uitvindingen waarmee men beweging kon laten zien, zijn voor ons heel eenvoudig. Voor de tijd waarin men toen leefde, was dit echter zeer bijzonder. Niet voor niets werden sommige uitvindingen wonderapparaten genoemd. Wat waren eigenlijk deze voorlopers van onze huidige animatie?
Inhoud
De eerste uitvindingen
De eerste apparaten die een kleine animatie konden laten zien werden uitgevonden in de 19e eeuw. Ze waren allemaal gebaseerd op één principe. Wanneer een beeld wordt opgevangen door ons oog blijft dat even op ons netvlies staan. Het werkt na en wordt dan ook het nabeeld genoemd. Wanneer er snel een tweede beeld volgt, valt dit als het ware even over het eerste beeld heen. Dit wekt de indruk dat we beweging zien. Wanneer de beelden elkaar niet snel genoeg opvolgen, zien we gewoon losse beelden. Dat komt omdat het eerste beeld dan alweer van ons netvlies is verdwenen.
De magische lantaarn
Deze werd gemaakt in 1671 en was de voorloper van onze hedendaagse projector. Het bestond uit doorzichtige olieverfschilderijen met een lamp. Wanneer dit in een donkere ruimte werd geprojecteerd op een vlak oppervlak, leek het plaatje groter. Sommige beelden voor de lantaarn hadden onderdelen die mechanisch bewogen konden worden om beweging te simuleren.
Thaumatroop
De naam betekent wonderschijf. Het werd uitgevonden in 1824 door de natuurkundige
John Ayrton Paris. Het was eigenlijk een simpel stuk speelgoed wat in het begin van de 19e eeuw erg geliefd was.
Het was een kleine ronde schijf of kaart met aan beide zijden een verschillend plaatje. In het midden werden één of twee touwtjes bevestigd. Wanneer deze snel werden rondgedraaid, leek het net of men één plaatje zag in plaats van twee. Dit is ook eenvoudig
zelf te maken.
Fenakistiscoop
Deze werd in 1831 tegelijkertijd uitgevonden door de Belg
Joseph Plateau en de Oostenrijker
Simon Stampfer.
De fenakistiscoop was de voorloper van de zoötroop. Het apparaat bestaat uit twee schijven die op één as zijn bevestigd. De eerste schijf bevat sleuven aan de rand. De twee schijf bevat een reeks tekeningen van een actie. Elke tekening is net weer een beetje anders waardoor de illusie van beweging ontstaat wanneer men voor een spiegel de schijven snel genoeg draait.
Het apparaat werd onder verschillende benamingen op de markt gebracht, zoals fantasmascoop en fantoscoop De fenakistiscoop was populair gedurende twee jaar totdat de zoötroop werd geïntroduceerd.
Zoötroop
Al zeer vroeg in het jaar 180 werd er een soort zoötroop uitgevonden door de Chinese uitvinder
Ting Huan. Hij maakte tekeningen op doorzichtig papier en hing het apparaat boven een lamp. Door de opstijgende warme lucht leken de plaatjes op de panelen te bewegen wanneer het apparaat op de juiste snelheid werd gedraaid.
De modernere zoötroop werd uitgevonden in 1834 door de Britse wiskundige
William George Horner. Hij noemde het daedalum of daedatelum. Pas in 1860 werd de uitvinding een succes toen Engelse en Amerikaanse producenten patent aanvroegen.
Het was een rechtopstaande cilinder met verticale sleuven. Onderaan de cilinder bevinden zich een reeks plaatjes die steeds net een beetje anders zijn. Wanneer de cilinder wordt rondgedraaid en door de sleuven wordt gekeken kan men beweging zien. Dat komt omdat de plaatjes steeds maar kort te zien zijn.
Folioscoop
Hiervoor werd in 1868 patent aangevraagd door
John Barnes Linnet. Het was een klein boekje dat met de duim snel doorgebladerd kon worden en ook wel flipboekje wordt genoemd. Door de plaatjes steeds iets anders te maken zag men als het ware een kort filmpje. Het principe is heel eenvoudig, maar er zijn erg veel verschillende technieken en tekenstijlen mogelijk.
Het flipboekje wordt nog steeds gebruikt en gemaakt omdat het zo eenvoudig is. Het kan ook eenvoudig
zelf gemaakt worden.
Praxinoscoop
Deze werd in 1877 uitgevonden door
Charles-Émile Reynaud. De naam is Grieks en betekent actie-kijker. Het was de opvolger van de zoötroop. Net als de zoötroop, werd voor de praxinoscoop een reeks plaatjes gebruikt aan de binnenkant van een cilinder. In plaats van sleuven werden er nu echter spiegeltjes gebruikt aan de binnenkant van de cilinder. Deze werden zo geplaatst dat de plaatjes redelijk stabiel bleven. Wanneer nu iemand in een spiegel keek en de cilinder ronddraaide, zag hij een rustiger beeld met betere kleuren dan bij een zoötroop.
Reynaud bleef het apparaat verbeteren tot hij er in 1880 mee kon projecteren. Hij gebruikte een lamp om de plaatjes op een scherm te projecteren.
Toen Reynaud uiteindelijk langere reeksen plaatjes kon laten zien opende hij in 1892 het Théâtre Optique, oftewel Optisch Theater. Hier konden mensen de eerste handgetekende korte cartoons bekijken. Iedere show duurde ongeveer 15 minuten en bestond uit 500 tot 600 geschilderde plaatjes. De show werd begeleid door een pianist.
Toen de gebroeders
Lumière in 1895 de cinematograaf uitvonden waarmee echte filmbeelden konden worden getoond, werden de shows van Reynaud steeds minder populair. In 1900 stopt hij met de shows. Reynaud liet gedurende 8 jaar 12.000 shows zien voor ongeveer een half miljoen bezoekers.
Lees verder